Оригинал материала находится по адресу:
www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn6/schmidt
SCHMIDT, Anna Maria Geertruida (1911-1995)
SCHMIDT, Anna Maria Geertruida, schrijfster, dichteres en tekstschrijfster (Kapelle 20-5-1911 – Amsterdam 21-5-1995). Dochter van Johannes Daniel Schmidt, Nederlands-hervormd predikant, en Geertruida Maria Bouhuijs. Uit een relatie met Dirk van Duijn (1909-1981), scheikundige, werd 1 zoon geboren.
Bij haar geboorte kreeg Anna Maria Geertruida Schmidt dezelfde namen als twee eerder overleden zusjes, maar iedereen noemde haar ‘Zus’. Haar moeder, hevig teleurgesteld in de positie van domineesvrouw, in het ellendige Zeeuwse dorp Kapelle, waar zij haar dagen moest slijten, en in haar humorloze echtgenoot, eigende zich dit nieuwe kind toe. Haar broer en zelfs haar vader mochten er niet bij. ‘Ze blies iedereen van het nest af, zoals een moederkat dat doet die ook de kater wegblaast, al is hij de verwekker van het kroost’ (Wat ik nog weet, 10). Anna’s kinderjaren waren weinig gelukkig. Was zij als dochter van een notabele al een buitenbeentje, het knellende verbond met haar moeder maakte dat isolement alleen maar groter. Zij was verlegen, behoorlijk mollig, sprak anders dan haar dorpsgenootjes, droeg stadse kleren en kon al lezen toen zij naar school ging. In dat isolement werden de verhalen, sprookjes, grappen, grollen en liedjes waarmee haar moeder haar van kleins af had omringd, vanzelf een rijke voedingsbodem voor haar verbeelding.
Na de lagere school in Kapelle, waar Anna zich ontpopte tot de beste opstellenschrijver – bovenmeester Abrahamse had haar opstellen het liefst ingelijst – , fietste zij zeven jaar lang elke dag zes kilometer heen en terug naar de HBS-A in Goes. Een ‘akelige’ school, aldus Schmidt later, waar weinig waardering en ruimte was voor haar speelse fantasie. Op het kerstrapport van de vierde klas prijkte een ‘2’ voor Nederlands, een ‘3’ voor Frans en een ‘5’ voor Engels. Dit kwam niet direct overeen met het oordeel ‘dat er wezenlijk diep in haar, zoals men ‘t noemt, iets zingt’ van dichter Willem Kloos, die kort daarvoor door moeder Schmidt was geconsulteerd. Omdat ook een aantal (kinder)tijdschriften wel iets in de versjes van Anna zag, hield haar moeder vol dat er een groot schrijfster in haar school.
Na haar eindexamen in 1930 ging Schmidt notariaat studeren in Den Haag; haar acht jaar oudere broer Wim had dat immers ook gedaan. Maar eenmaal ontsnapt aan Zeeland en de omstrengeling van haar moeder bleek zij feesten en de andere sekse veel leuker te vinden dan wetboeken. Zij werd ongelukkig verliefd op een homoseksuele jongen, raakte zwanger en liet abortus plegen, precies zoals zij later in de musical Foxtrot (1977) zou laten zien. In diezelfde tijd verruilde zij de wereld van het notariaat voor een typecursus. Op aanraden van een vriend des huizes verbleef zij van april tot juli 1932 in Hannover bij de gezusters Levetzov, naar wie later de ‘Dames Groen’ in Het schaap Veronica (1951) zouden worden gemodelleerd. Officieel als ‘au pair’, maar in werkelijkheid als betalend pensiongast; vermoedelijk herstelde zij hier van haar abortus.
In de zomer van 1932 was Schmidt weer terug in Zeeland. Dezelfde vriend van de familie opperde dat iemand die zo aardig kon schrijven en zo van lezen hield, heel geschikt was voor het bibliotheekwezen. En zo begon zij dat najaar aan een opleiding tot bibliothecaresse in Middelburg en was ze als zodanig werkzaam in de bibliotheken van Schiedam, Den Haag, Rotterdam, Vlaardingen, Amsterdam en Vlissingen, successievelijk als volontair, assistent en directrice.
In een van de twee gedichten waarmee zij in november 1938 in het protestants-christelijke tijdschrift Opwaartsche Wegen debuteerde, beschreef Schmidt die tijd als: ‘Ik ben een God in ‘t diepst van mijn gedachten / Maar in de bibliotheek een volontair / Die hunk’rend op een baantje zit te wachten / En boeken uitleent, met een zeker air’. Uiteindelijk werd zij in 1941 benoemd tot directrice van de Openbare Bibliotheek in Vlissingen. Hoewel zij na de bevrijding fel ageerde tegen de bezetter, heeft Schmidt slechts van zeer terzijde een bijdrage geleverd aan het verzet; de gevolgen van de inundatie van Walcheren in het najaar van 1944 heeft zij verschillende keren geestig beschreven.
Schmidts schrijftalent kwam pas echt uit de plooi toen zij begin 1946 documentaliste werd bij Het Parool in Amsterdam en betrokken raakte bij ‘De Inktvis’, het journalistencabaret van die krant. Aangemoedigd en geïnspireerd door de ‘vrije, onverveerde’ opstelling van collega’s als Simon Carmiggelt, Han G. Hoekstra, Henri Knap, Jeanne Roos en Wim Hora Adema stroomden de frustraties over een reeks van mislukte liefdes en het isolement van haar jeugd naar buiten. Eerst voorzichtig in de vorm van ‘Het fluitketeltje’ dat niet kan ophouden met fluiten (in: Het fluitketeltje en andere versjes (1950)), daarna openlijk recalcitrant in het gedicht ‘Ik ben lekker stout’ in de gelijknamige bundel uit 1955: ‘Ik wil niet meer, ik wil niet meer! / Ik wil geen handjes geven! / Ik wil niet zeggen elke keer: / Jawel mevrouw, jawel meneer… / Nee, nooit meer in m’n leven!’ of de conclusie van ‘De regenworm en zijn moeder’: ‘Dus doe nooit wat je moeder zegt, / dan komt het allemaal terecht’ (in: Dag, meneer de kruidenier (1960)).
Of Schmidt zich nu richtte op kinderen of op volwassenen, steeds stelde zij het kleinburgerlijke aan de kaak. Niets of niemand ontsnapte aan haar vrolijke, ironische pen. Een goed voorbeeld is Het schaap Veronica uit 1951. Hoewel een samenlevingsverband van twee dames, een dominee en een schaap bepaald niet gewoon was voor de ontluikende naoorlogse samenleving, riepen de 76 strak gebouwde gedichten die maandelijks op de kinderpagina van Het Parool stonden, weinig vragen op. Integendeel, de kneuterigheid van theepot, borstrok, briketten, kolenkit, appelstroop en vermicellisoep bood, dankzij de overdrijving, het soort vrijheid waarnaar de samenleving na de bevrijding op zoek was.
Ook in Schmidts eigen leven was intussen sprake van enige bevrijding. In 1948 had zij – inmiddels 37 jaar oud – via een contactadvertentie de man van haar leven ontmoet, de chemicus dr. Dick van Duijn. Hij vond haar mooi en talentvol, en dat voelde als een enorme versterking van haar wankele zelfvertrouwen. Maar omdat hij getrouwd was en twee kinderen had, duurde het jaren voor hun relatie een bestendige vorm kreeg. Van Duijn wilde of kon niet scheiden. Pas in december 1954 – bijna vier jaar na de geboorte van hun zoon Flip op 20 januari 1951 – gingen zij samenwonen in de bungalow die ze in Berkel en Rodenrijs hadden laten bouwen.
Intussen had Schmidt furore gemaakt met het eerste muzikale radiohoorspel met publiek In Holland staat een huis, dat van 13 oktober 1952 tot 21 april 1958 door de VARA werd uitgezonden. Regisseur-producent Wim Ibo had het idee daarvoor opgedaan in de Verenigde Staten, Schmidt leverde de teksten, terwijl componist Cor Lemaire voor de melodietjes zorgde. Elke twee weken, op maandagavond om 20.05 uur, luisterde heel Nederland ademloos naar wat ‘de familie Doorsnee’ dit keer weer overkwam: zes jaar, 91 afleveringen en 45 uur tekst lang. De belevenissen van deze naoorlogse etherfamilie waren niet alleen erg herkenbaar, maar ook bevrijdend en modern, en toch – of juist daarom – schrapte de tekstcontroledienst van de VARA woorden als ‘pokkekat’, ‘stik’, ‘gedonder’, ‘verrek’, ‘verdomd’, ‘poten’, ‘kontje’ of ‘zwanger’; dit tot woede en ergernis van de makers.
Dat uitgeverij De Arbeiderspers de meeste van Schmidts teksten, na publicatie in krant of tijdschrift, in boekvorm uitbracht, vaak krachtig vormgegeven en geïllustreerd door Wim Bijmoer of Fiep Westendorp, heeft zeker bijgedragen aan haar groeiende bekendheid. Toen Schmidt in 1957 afscheid nam van Het Parool, omdat zij meer tijd wilde hebben voor het schrijven van stukken voor toneel en televisie en musicals, kon zij van haar pen leven. Niet in de laatste plaats doordat de reclameopdrachten van wasmiddelfabrikant Persil – Drie stouterdjes (1958), Prélientje (1959) – en zuivelproducent Nutricia – Floddertje (1968) – veel geld in het laatje brachten.
Schmidt beoefende vele genres tegelijk: vroeg-feministische columns in Impressies van een simpele ziel (1951), de gedichten in En wat dan nog? (1950) naast rebellerende versjes en verhalen over de twee ondernemende kleuters ‘Jip’ en ‘Janneke’ – die dankzij hun kleine beetje stoutigheid en levendige taal tot rolmodellen van Nederlands burgerschap werden – , maar ook reportages en stripverhalen.
De televisie stond nog in haar kinderschoenen toen Schmidt met Pension Hommeles de eerste muzikale komische serie aanleverde, die van 5 oktober 1957 tot 5 april 1959 werd uitgezonden. Amper tien jaar later introduceerde zij het genre van de geëngageerde musical in Nederland met Heerlijk duurt het langst (1967) en Wat een planeet (1973), door onderwerpen aan te snijden als massificatie, nivellering, de emancipatie van de vrouw en die van het kind, ontzuiling, milieuverontreiniging of de rechten van de mens. Met Er valt een traan op de tompoes (1980), waarin euthanasie even vrolijk als open wordt besproken, herstelde zij het blijspel in ere.
Ondanks die veelzijdige productie en groeiende successen bleef Schmidt onzeker, ook over haar schrijverschap. Eind jaren zestig voelde zij zich ‘out en oud’. De reacties op haar eerste avondvullende blijspel En ik dan? (1968) en Met man en muis (1969), een kruising tussen cabaret en musical, waren weinig positief geweest. En zoon Flip dreigde door slechte schoolprestaties, drankmisbruik en depressies te mislukken, haar man Dick was ziek en zijzelf uitgeput. In een poging aan de voortdurende belangstelling voor haar persoon te ontsnappen trok zij zich steeds vaker terug in hun huisje aan de Côte d’Azur; vanaf 1972 woonde zij permanent in Beaumêles.
Voor haar eerste niet in opdracht geschreven kinderroman, Minoes (1970), ontving Schmidt in 1971 een Zilveren Griffel . Het was een pleister op haar gewonde ziel. Alles wat haar ter harte ging, zat erin: het tegendraadse en eigenzinnige, het opkomen voor de zwakkeren, de communicatie met dieren, het sprookjesachtige en het maatschappelijke engagement. ‘Ik schrijf dus nu maar weer kinderverhalen’, liet zij vriend en collega-auteur Carmiggelt weten. Maar ook het vertrouwde terrein van de jeugdliteratuur was niet probleemloos. De Arbeiderspers wilde Pluk van de Petteflet (1971) niet publiceren, omdat het al als feuilleton in damesblad Margriet had gestaan. Schmidts zaakwaarnemer wist het boek vervolgens onder te brengen bij uitgeverij Querido, die het vervolgens op ongebruikelijk grootse wijze uitbracht, met een schat aan kleurenillustraties van Fiep Westendorp, in een oplage van 30.000 exemplaren. Ook dit boek werd – in 1972 – bekroond met de Zilveren Griffel.
Echt gelukkig was Schmidt niet in Zuid-Frankrijk. Zij miste haar vrienden, de gezelligheid en de Nederlandse taal. De communicatie met uitgevers, producenten en de Nederlandse samenleving verliep moeizaam, evenals de relatie met haar levenspartner. De laatste jaren van zijn leven was hij zo ziek, zo jaloers op het succes van zijn vrouw en zo somber dat zij wel terug moesten naar Nederland. Een tijdlang vertoefde Schmidt twee dagen in de week bij illustratrice Fiep Westendorp; die had in haar huis aan de Willemsparkweg een werkkamer voor haar vriendin laten inrichten. De pillen waarmee Dick zelf het moment van zijn dood kon bepalen, waren intussen geregeld. Een paar dagen na de première van de musical Madam op 1 januari 1981 nam hij ze in. De vrouw met wie hij zo’n lange periode van zijn leven had gedeeld, stond hem terzijde.
Na een periode van verwarring en vermoeidheid pakte Schmidt de draad van haar schrijversbestaan weer op. Zij betrok een dubbel benedenhuis aan de Amsterdamse Vossiusstraat, begon aan een nieuwe musical – De dader heeft het gedaan (1983) – en haalde de banden met oude vrienden als Jeanne Roos aan. Andere relaties, zoals die met Wim Hora Adema, die haar aanvankelijk zo had gesteund, en Wim Bijmoer, bleven voorgoed verstoord. Veel steun en plezier beleefde zij aan een groep getrouwen met wie zij over het leven en de moeder-zoon relatie sprak. Later, toen het zicht in haar ogen al bijna was verdwenen, kwam deze toneelgroep wekelijks een stuk bij haar voorlezen.
Hoewel Schmidt die jaren in Amsterdam, met uitzondering van de geestige autobiografische verhalen in Wat ik nog weet (1992), maar weinig publiceerde dat de moeite waard was, voelde zij juist toen de erkenning die noch de Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur (1964) noch de Gouden Griffel voor Otje (1981) haar had kunnen geven. Een groot aantal publieke optredens, interviews, feesten, tentoonstellingen en feestelijke herdrukken als Tot hier toe (1986) en Ziezo (1987) zorgden ervoor dat zij in het middelpunt van de belangstelling kwam te staan. De roep om literaire erkenning klonk steeds luider. Kort na toekenning in 1987 van de Constantijn Huygensprijs voor haar gehele werk en de Publieksprijs voor poëzie in 1988 reikte de Zweedse kinderboekenschrijfster Astrid Lindgren haar in september van laatstgenoemde jaar de Hans Christian Andersenprijs uit, de hoogste internationale onderscheiding op het gebied van kinder- en jeugdliteratuur.
Had Schmidt in de bundel Huishoudpoëzie (1957) al beweerd dat het lichaam een kostelijk bezit is dat allemachtig veel kapsones heeft, eind jaren tachtig begon zij dat aan den lijve te ondervinden. Werken was bijna niet meer mogelijk. Bovenop het verlies van haar gezichtsvermogen, versleten nekwervels, hart- en longklachten kwam in januari 1994 een heupbreuk. Het herstel verliep moeizaam, en toen zij een jaar later longontsteking kreeg, begon zij openlijk naar het einde te verlangen. Daags na de viering van haar 84ste verjaardag met de leden van de toneelclub werd zij dood in bed aangetroffen. Het wekelijkse cryptogram nog oningevuld, een lege wijnfles en wat pillen naast zich. Hartstilstand constateerde de huisarts op grond van de donkere paarsblauwe kleur van vingertoppen en lippen. Heel Nederland treurde om het verlies van de koningin van het kinderboek en ‘the grand old lady’ van het lichte proza.
Hoewel Annie M.G. Schmidt het bijzonder trof met de mensen met wie zij samenwerkte – talenten als illustratrice Fiep Westendorp, componist Harry Bannink en acteurs als Conny Stuart, Mary Dresselhuys, Jenny Arean en Willem Nijholt – is haar succes in de eerste plaats te danken aan haar directe en relativerende taalgebruik. Eenvoud, een natuurlijk ritme, zeggen wat je te zeggen hebt, niet moeilijk doen, een simpele doch dwingende logica en een tikkeltje ondeugendheid waren de geheimen van haar schrijverschap. Zij creëerde figuren als ‘Pluk’, ‘Otje’ en ‘Minoes’, die geen blad voor hun mond nemen en vele vriendjes hebben. Kinderen zoals zij er zelf een had willen zijn. Met ‘Zebra Flopje’, die een ander hansopje wil dan die eeuwige streepjes, en koningen die ander voedsel willen dan hun wordt voorgezet, protesteerde zij tegen de beknelling van regeltjes en normen. De taal, de dartelheid van haar woorden, het steeds wisselende ritme, het plezier in rijm en grappige namen leverden de vrijheid waarnaar zij zelf altijd op zoek was.
Ook via haar musicals en liedteksten liet Annie M.G. Schmidt een scala aan gebeeldhouwde zinnen en gevleugelde uitdrukkingen na: ‘Lachen mag van God’, ‘Ik zou je het liefste in een doosje willen doen en bewaren, heel goed bewaren’, ‘Op een mooie Pinksterdag’; ‘Morgen kan ze zwanger zijn’; ‘Ja zuster, nee zuster’; ‘Heerlijk duurt het langst’; ‘Kom Kees, ‘t is maar tijdelijk’ of ‘Zeur niet’. Pas na haar dood werd duidelijk hoe ver Annie Schmidts invloed reikte. Scholen, prijzen en instellingen werden naar haar of naar figuren uit haar werk vernoemd. Zij kreeg in korte tijd drie biografieën. Er kwamen een jaarlijkse Annie M.G. Schmidtdag op 20 mei (haar verjaardag) en een Annie M.G. Schmidtleerstoel voor jeugdliteratuur aan de Universiteit Leiden. Haar werk werd met hernieuwde energie uitgegeven, verkocht, op toneel gebracht en verfilmd.
A: Documentatie in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te ‘s-Gravenhage; documentatie in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam; het privé-archief van Annie M.G. Schmidt berust bij de erven; Collectie-Annie M.G. Schmidt bij Marcel Raadgeep te Delft.
P: Marcel Raadgeep, Ik krijg zo’n drang van binnen… Bibliografie van Annie M.G. Schmidt, 1911-1995. Zie ook de onder L genoemde publicatie van Raadgeep, Annie M.G. Schmidt uitgelicht, een bibliografie.
L: Marcel Raadgeep, Annie M.G. Schmidt uitgelicht, een bibliografie. Boeken met bijdragen van en over Annie M.G. Schmidt uit de periode 1946-2000 (Delft 2000). Verder: Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Onder red. van Tine van Buul [e.a.] (2de aangev. dr; ‘s-Gravenhage [etc.] 1995); Joke Linders, Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap (Amsterdam 1999); Hans Vogel, Wacht maar tot ik dood ben. Annie M.G. Schmidt: haar leven en werk voor theater, radio en tv. Bew. door Hans van den Bergh (Amsterdam [etc.] 2000); Annejet van der Zijl, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt (Amsterdam 2002).
I: Website Jeugdbieb: http://www.jeugdbieb.nl/images/annie.jpg [15-3-2007].
Joke Linders
Op te nemen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 26-08-2008